bed. Dit was geen strijd tegen vleesch en bloed,
maar tegen de machten der duisternis en het leger
van demonen en booze geesten in hoogere
gewesten. (Efeze 6:12).
*
* *
Mijn geest bereikt den hemel.
Toen mijn geest het lichaam verliet, werd hij
bekleed met een geestelyk lichaam of tabernakel
van boven. Ik verhief mij door de lucht, maar 't
was niet als in een droom, want ik was bij volle
bewustzijn. Ik voer hooger en hooger en was mij
bewust van den aether rondom mij. De eerste
hemel en het uitspansel ging ik door. Het was
een wondervol gezicht om neder te zien op de
sterren, het was alsof men op een berg staande
van verre de lichten ziet van een groote stad.
Steeds opwaarts ging het, totdat ik kwam aan
de poort van 't Nieuwe Jeruzalem, waar engelen
stonden. Deze stad heeft de zon niet van noode
want de glorie van God verlichte haar helderder
dan de middagzon.
Hoe verlangde ik de poort binnen te gaan om
in de stad te kunnen komen, maar de een Sf andere
kracht hield mij terug en ik kon niet. Met
groote droefheid en teleurstelling zag ik mijzelf
terugwijken en voelde ik dat ik naar de aarde
moest terugkeeren.
*
* *
Mijn terugkeer op aarde.
Lager en lager daalde ik, terug langs de sterren
en door den aether. Met blijdschap was ik
opgevaren maar met groote teleurstelling keerde
ik weder.
Mijn opvaren en nederdalen scheen maar een
korten tijd geduurd te hebben. Ik zweefde eenigen
tijd door de straat, waarin het huis stond, waar
mijn dood lichaam op de rustbank lag uitgestrekt,
want een groote tegenzin beving mij als ik er aan
dacht weder in het stoffelijk lichaam te moeten
terugkeeren.
Ten slotte keerde mijn geest weer in het levenloos
omhulsel, mijn lippen bewogen zich, mijn
tong werd losgemaakt, mijn oogen geopend.
Ik zag Jezus, staande in de kamer Zijn aangezicht
en lichaam ' straalden een groot licht uit.
Met een vriendelijke, maar ietwat droeve beweging
wenkte Hij mij te blijven. De Heilige Geest
drong mij, nadrukkelijk te zeggen: „Hij is Jezus."
Toen ik den naam „Jezus-' uitsprak, voelde ik
een vloed van leven mijn gansche lichaam doorstroomen.
Ik herhaalde de woorden: „Hij is Jezus
! Hij is Jezus !" en iedere uitspraak van dien
dierbaren Naam bracht nieuwe kracht en leven.
Binnen weinige minuten had de macht van dien
onvergelijkelijken Naam mij bevrijd van den dood
en van de kwaal, die dien dood veroorzaakte.
Alle pijnen waren verdwenen, ziekte en dood
waren overwonnen. Mijn spieren en zenuwen
begonnen weer te werken; op een ietwat lichte
stijfheid na werkten zij normaal.
Mijn trouwe voorbidders bemerkten eerst een
lichte trilling in de keel op, daarna bewogen zich
mijn lippen, mijn tong werd vrij en ik sprak mijn"
eerste woorden: „Hij is Jezus."
Toen ik den Naam des Heeren uitsprak, zagen
zij mijn lichaam met leven vervuld worden; de
doodelijke bleekheid week meer en meer en mijn
ledematen ontspanden zich. Een blos van leven
kwam op mijn gezicht.
Zij probeerden Jezus te zien toen ik naar Hem
wees. maar hunne oogen ontdekten Hem niet. Zij
zagen niet hoe 't licht des levens straalde uit Zijn
gestalte, maar wel uit de mijne en zij herinnerden
zich hoe hemelsch licht was afgestraald van 't
aangezicht van Mozes, zoodat de kinderen Israels
hem niet konden aanzien (Ex. 3 4 : 2 9 - 3 5 ).
*
* *
M i j n h e r s t e l.
De geschiedenis van de schoonmoeder van Petrus,
die terstond opstond na de aanraking van
's Heeren hand, kwam mij voor den geest en ik
voelde dat ik moest opstaan om mijn broeders
en zusters te dienen, maar Satan fluisterde mij in:
„De schoonmoeder van Petrus was slechts ziek
en niet dood, daarom kon zij opstaan." Doch ik
bestrafte hem luid: „Ga weg, achter mij Satan,
ge zijt een leugenaar van den beginne. Ik sta op
in Jezus' Naam en wil dienen !"
Zoo verrees ik van mijn doodsbed, ging naar
de keuken en maakte eenig voedsel klaar, waarvan
wij allen iets gebruikten.
Na cog wat gesproken en Gode gedankt te
hebben, scheidden wij van elkander. Den volgenden
morgen ging ik aan mijn gewone werkzaamheden.
Zes dagen later liet ik mij tot 's Heeren
eer onderzoeken door een geneesheer; hij zeide
dat ik geheel gezond was.
Ofschoon ik mij geheel wèl gevoelde, bleef mijn
geest langen tijd weerstrevig om in deze aardsche
tabernakel te blijven. Mijn gansche wezen hunkerde
naar de oorden van licht, die ik gezien